Het is bijna een maand geleden dat Edward Snowden met zijn onthullingen over Prism een internationale spionage-beerput opentrok. Een beerput waarvan de bodem nog lang niet in zicht is. Inmiddels is duidelijk geworden dat geheime diensten als de Amerikaanse NSA en het Britse GCHQ jarenlang ongehinderd hebben gebouwd aan een massaal surveillance-systeem dat hen vrijwel onbeperkte toegang geeft tot privégegevens van burgers, politici, diplomaten en journalisten.
Via de servers van diensten als Facebook en Google krijgen overheden toegang tot onze privé-communicatie terwijl al onze gegevens op grote schaal bij transatlantische internetkabels wordt ondergeschept. Onze eigen AIVD maakt dankbaar gebruik van de omstreden informatie die de buitenlandse collega’s verzamelen. Het feit dat naast miljoenen onschuldige burgers ook politieke bondgenoten en bedrijven worden afgeluisterd, maakt voor eens en altijd korte metten maken met het smoesje dat dit essentieel is voor de strijd tegen terrorisme.
De reactie van de Nederlandse overheid op al deze onthullingen is op zijn best lauw te noemen. Plasterk geeft ontwijkende antwoorden. Opstelten wijst er op dat deze stiekeme spionage geen klachten heeft opgeleverd – wat niet verbaast, want tot nu toe waren deze programma’s volledig geheim. Hennis wuift het probleem terug naar de Amerikanen: als het in Amerika mag, dan kunnen wij daar niets tegen doen.
Dat bewindspersonen nauwelijks blijk geven van verontwaardiging is ronduit schokkend. Een overheid wordt geacht haar burgers te beschermen tegen inmenging op hun privéleven. Dat onze overheid niet de moeite neemt op te komen voor de grondrechten van haar burgers geeft aan dat onze privacy in haar ogen van marginaal belang is. Het steekt dat politici pas actie ondernemen als blijkt dat zijzelf worden afgeluisterd.
Alles bij de bron; BoF