Met de volkstelling vijftig jaar geleden ontstond in Nederland voor het eerst maatschappelijke onrust over de centrale opslag van gegevens in een computer. Want wilde de overheid niet wel erg veel weten van haar burgers?

...Volkstellingen werden in Nederland sinds 1829 elke tien jaar gehouden, om te weten waar een school gebouwd moet worden bijvoorbeeld, een kerk of woningen voor ouderen.

Maar bij elke volkstelling wilde de overheid meer van haar burgers weten. Tot aan 1971 dus, toen iedere burger tien ponskaartjes kreeg toegestuurd waarop tot in detail naar ieders leven werd gevraagd. Inclusief naam, adres, geslacht en geboortedatum.

De laatste keer, want de telling mislukte. Om redenen die verrassend hedendaags klinken: zorgen om privacy, niet weten wat er met gegevens gebeurt en geen garantie dat persoonsgegevens veilig worden opgeslagen. Voor het eerst kwam in Nederland een maatschappelijke discussie op gang over privacy. Je zou zelfs kunnen zeggen dat het algemeen gebruik van die term rond de volkstelling vijftig jaar geleden is begonnen.....

...Vakjes moesten worden ingekleurd met potlood (die moesten in allerijl worden bijgemaakt) zodat de computer ze kon lezen. ‘Maar ‘de computer’ was een black box, mensen wisten niet wat er met hun gegevens zou gebeuren. Die computer werd het symbool van het kwaad, van de centrale opslag van gegevens.’...

...De bezwaren van het Comité Waakzaamheid Volkstelling, dat was opgericht door actievoerders die zich verzetten tegen de manier waarop de telling gehouden zou gaan worden, leidden tot een golf van maatschappelijke verontwaardiging, zoals gezegd de eerste keer dat die verontwaardiging over privacy ging. De telling ging uiteindelijk door, maar door al dan niet bewust verkeerd ingevulde ponskaarten kwamen gegevens veel later beschikbaar dan gedacht. 320 duizend mensen gaven niet thuis en 22 duizend weigerden openlijk mee te doen, maar niemand werd daarvoor beboet of vastgezet. Uiteindelijk bleek de telling onbruikbaar.

Daar ging het Holvast niet om, zegt hij nu, hij wilde een brede discussie over privacy. In zekere zin is dat gelukt, na de mislukte telling van 1971 zijn de privacywetten opgesteld zoals we die nu kennen.

Hij ziet dan ook met lede ogen aan hoeveel we tegenwoordig vrijwillig van ons leven openbaren. Terwijl er elke dag wel een datalek lijkt te zijn ergens. In die zin zijn we niets opgeschoten, zegt Holvast. ‘We zijn kennelijk bereid heel veel over onszelf te vertellen als we er iets voor terug krijgen. Kijk bijvoorbeeld naar het succes van kortingskaarten. Toen supermarkten daarmee begonnen, werd wel ergens opgeslagen waar je woonde.’

En altijd, zegt Holvast, is er wel iemand die zegt dat hij of zij niets heeft te verbergen. ‘Maar wat als je een baan wordt geweigerd om iets dat over jou is te vinden? Of een overheid je iets aandoet vanwege een fout in een database? Je hebt misschien de luxe om gelaten te zijn. Tot je iets overkomt.’

Alles bij de bron; Volkskrant