De beloften waren stevig toen Mark Rutte aan het begin van zijn tweede kabinet de 'participatiesamenleving' afkondigde. De 'doe-democratie' stond voor de deur, de burger was aan zet. 

De eerste teleurstelling kwam al direct toen bleek dat die hele participatiesamenleving een ordinaire bezuinigingsmaatregel bleek. Deze maand kwam daar een tweede teleurstelling bij in de vorm van het regeerakkoord.

Bestuurskundigen van de Universiteit Leiden becijferden dat dit akkoord historisch weinig aandacht schenkt aan 'democratische vernieuwing'. 'Dat is bijzonder, met D66 in het kabinet', sneerden zij. De Staatscommissie-Parlementair Stelsel deed daar woensdag in haar probleemverkenning nog enkele scheppen bovenop, met kritiek op de historisch lange en ontransparante formatie van Rutte-III, maar ook op het voorgenomen beleid.

Het meest heikel zijn de referenda. De meerderheid van de Nederlanders wil graag af en toe meebeslissen, maar de coalitiepartijen zijn tegen. Vooral D66 heeft zich in de formatie van haar meest hypocriete kant laten zien. Pechtold pronkte met enkele vrijblijvende frasen over gekozen burgemeesters - misschien, ooit - terwijl het regeerakkoord onomwonden stelt dat het correctief bindend referendum van de baan is. De 'politieke steun' ervoor zou zijn 'afgebrokkeld'. Ironisch: die steun hebben de formerende partijen eigenhandig afgebroken. Vorige maand bleek de benodigde grondwetswijziging opeens een dood paard, waaraan zelfs D66 nog weigerde te trekken.

Ook het raadgevend referendum zou niet hebben gebracht 'wat ervan werd verwacht'. Not so fast, Rutte-III. Het onderzoek dat nodig is om zulke gewaagde conclusies te rechtvaardigen is amper begonnen. Bovendien, n=2, want meer nationale referenda waren Nederland tot nu toe niet vergund. In 2005 stemde Nederland 'nee' tegen de Europese Grondwet en in 2016 tegen het associatieverdrag met Oekraïne.

Als op basis daarvan iets is te concluderen, dan wel dat het vermogen van politici om te luisteren naar raad van de bevolking niet helemaal was 'wat ervan werd verwacht'. Een ongemakkelijke gedachte dringt zich op: stel dat Nederland in 2005 en in 2016 volmondig 'ja' had gestemd, zou de politieke steun voor referenda dan ook zo slap zijn geweest? Als bij democratische vernieuwingen het middel wordt beoordeeld op zijn politiek (on)wenselijke uitkomst is dat een procedurele doodzonde - en in essentie antidemocratisch.

Rutte-III kan ervoor kiezen om het raadgevend referendum meteen na aantreding af te schaffen, om van het gedoe af te zijn. Dat zou onbezonnen zijn. Juristen discussiëren nog over de mogelijkheid van een referendum over zo'n afschaffing, maar hoe dan ook komt er nog een derde referendum, namelijk over de nieuwe Wet inlichtingen- en veiligheidsdiensten ('sleepwet'). Met dit referendum op komst geeft een vlugge intrekking van de referendumwet een verkeerd signaal af, een motie van wantrouwen van overheid aan burger. Net als met allerlei lastenverlichtingen in het regeerakkoord, hoeft Rutte-III geen haast te maken met de afschaffing van referenda. 'Vertrouwen in de toekomst' is een mooi adagium, bijna net zo mooi als 'vertrouwen in de burgers'.

Alles bij de bron; Volkskrant