Een stappenteller die aantoont dat een verdachte van moord liegt. In de zaak tegen Mark de J., die deze week achttien jaar celstraf tegen zich hoorde eisen, kan het realiteit worden. De app op zijn iPhone telde 210 stappen in de periode dat De J. naar eigen zeggen kortstondig werd vastgehouden door een aantal mannen. Hij liegt, concludeerde het Openbaar Ministerie mede daarom. 

Het gebruik van de stappenteller als bewijs illustreert een trend in de opsporing. Die wordt steeds digitaler. Sterker nog, we zijn op het punt gekomen waar digitaal bewijs een vergelijkbare rol aanneemt als traditioneel bewijs, zei Hans Henseler onlangs tijdens zijn lectorale rede aan de Hogeschool Leiden. Dat biedt volgens de lector Digital Forensics & E-Discovery veel kansen. Maar het roept ook vragen op als: wordt dat bewijs wel op waarde geschat?

Neem die stappenteller. Apple zelf erkent dat die helemaal niet zo accuraat is en ook stappen kan tellen als een telefoon heen en weer wordt gezwaaid. Het OM voert het toch op als bewijs tegen de ontkennende De J.. Terecht? Henseler: “Je moet er altijd rekening mee houden dat de informatie niet klopt of onvolledig is. Daarom is het lastig het als waterdicht bewijs te zien. Maar ik denk dat het zeker een bijdrage kan leveren aan het formuleren van nieuwe scenario’s of het ontkrachten van een alibi.”

Nog zoiets uit de zaak De J.: zijn google-gedrag. Het OM reconstrueerde dat hij voorafgaand aan de moord via Google zocht naar termen als ‘messteek in hals’ en ‘dodelijke messteek’. Reden voor het OM om De J. te vervolgen voor moord in plaats van doodslag, omdat er sprake zou zijn van voorbedachte rade.

Maar hoe serieus moet je iemands online zoekgedrag nemen? Volgens de advocaat van de J. houdt het OM er te weinig rekening mee dat hij ook uit nieuwsgierigheid heeft kunnen zoeken. Er werden bovendien dik 7500 zoektermen teruggevonden op zijn apparaten en daar werden door de politie de 126 opvallendste uitgepikt. Alle context ontbreekt.

Volgens Henseler is het bekijken van de zoekgeschiedenis nog maar het begin op het gebied van digitaal sporenonderzoek. Zoektermen zijn sporen die achterblijven door bewust gedrag. Maar mensen laten inmiddels ook onbewust informatie los, aldus de lector. Een voorbeeld: veel smartphones zoeken de hele tijd naar wifi-signalen om te kijken of er een bekend netwerk in de buurt is waar automatisch contact mee kan worden gemaakt. Routers pikken die signalen op en slaan daarbij soms ook informatie over de zoekende smartphones op. Denk aan het unieke adres dat elke telefoon heeft, of de lijst met wifi-netwerken die bij het apparaat bekend zijn, het thuisnetwerk bijvoorbeeld.

“Ik kan me voorstellen dat er na een inbraak niet alleen wordt gezocht naar vingerafdrukken, maar dat ook wordt gekeken naar eventuele sporen op de router”, zegt Henseler. “Misschien had de inbreker zijn smartphone wel bij zich.”

Al betekent dat wel dat het aantal mensen met digitale kennis bij de politie moet worden uitgebreid, stelt de lector. Mede door het gebrek daaraan, wordt er nu nog vaak gekozen voor ‘ouderwetse’ opsporingsmethoden, zoals observeren. Terwijl het digitale onderzoek, iemands sociale mediagedrag analyseren bijvoorbeeld, met minder inspanning net zo relevante informatie kan opleveren.

En het tekort aan specialisten geldt voor de politie maar ook in de rechtbank zijn deskundigen nodig om digitale sporen op waarde te schatten en elkaar in de rechtszaal ‘scherp te houden’, stelt Henseler.

Zitten er grenzen aan wat de politie mag onderzoeken aan digitale sporen? Dat is onder meer een kwestie van proportionaliteit. Bij het doorzoeken van iemands telefoon is bovendien altijd toestemming nodig van de rechter-commissaris, bepaalde de Hoge Raad afgelopen april in een zaak tegen een drugssmokkelaar. Door het bekijken van alle contacten, de oproepgeschiedenis, berichten en foto’s in iemand telefoon ontstaat er volgens de Hoge Raad een ‘bijna compleet beeld’ van iemands persoonlijke leven, en dat mag niet zomaar.

Alles bij de bron; Trouw